De kunstenaars van Wat er gebeurt wanneer er niets gebeurt:
Het autobiografische werk van Eleye Boerenkamps (Deurne, 1994) komt voort uit persoonlijke, banale en soms ongemakkelijke relaties. Het werk van Boerenkamps is goudeerlijk en daardoor soms kwetsbaar, teder en zacht, maar even vaak schaamteloos, hard en tegen het exhibitionistische aan. In de getoonde film De Eetkamertafel (2020) wordt de relatie tussen Eleye en haar moeder zichtbaar in een discussie over de familietafel.
Stijn ter Braak (Groningen, 1995) werkt sinds 2020 aan de serie 'Mijn spullen'. Zijn aandacht voor het banale, het aangetaste en het onbeduidende, krijgt bij ter Braak plastisch vorm. Zijn werk bestaat uit een verzameling replica’s van voorwerpen en zelfs volledige ruimtes uit zijn woning, die hij reproduceert met materiaal dat hij op straat of bij het afval vindt. Met behulp van verf en lijm worden objecten tot in detail nagemaakt, maar nooit in het oorspronkelijke materiaal. Als een ruimtelijk trompe l’oeil houdt zijn werk het oog voor de gek, tot we beter kijken.
Mischa Doorenweerd (Aarde, 1988) vertoont zich soms in de kunst. Zijn werk heeft vaak verschillende verschijningsvormen en van alles kan aanleiding zijn voor een nieuwe sculptuur, installatie, actie of iets anders. Hij treedt een tentoonstelling met een frisse blik tegemoet en brengt er soms onverwachte ingrepen aan. Kunst hoort bij Doorenweerd niet in een ivoren toren, maar is speels en toegankelijk. De laatste jaren wil hij vooral dat zijn werk ‘leeft’. Dat kan schuilen in samenwerkingen tijdens het maakproces of participatie tijdens de presentatie, in dit werk gebeurt het allebei.
Een koffieapparaat, een printer, een stopcontact; veel voorwerpen waarmee we onszelf thuis omringen zijn zo vanzelfsprekend geworden dat ze min of meer onzichtbaar zijn. Ze vormen het bekende decor voor ons dagelijks leven, maar zijn niet gemaakt om op te vallen: juist om in de omgeving op te gaan. Ruud Goedhart (Amsterdam, 1958) kiest dit soort objecten als onderwerp voor zijn schilderijen. In 2016 is hij gestart met de serie Deephouse waarin onder andere witgoed, schakelmateriaal, kitchenettes en bad-/slaap-/werkkamers figureren, met alles erop en eraan.
Verstilling is een passend woord voor het werk van Jolijn van den Heuvel (Veghel, 1994). Met een oog voor de poëzie van het banale weet ze beelden te vangen die aan een ander voorbijgaan. Ze verwijdert de ruis van alledag en laat ons focussen op vondsten die geïsoleerd worden uit hun context. De uitspraak ‘kijken naar groeiend gras’ wordt wel eens gebruikt om saaiheid te beschrijven, maar voor Van den Heuvel zou het tegenovergesteld kunnen zijn: het is misschien wel de optimale training in vertragen en aandachtig kijken. Het drogen van noten, zaden of wasgoed zijn juist de trage bewegingen die Van den Heuvels aandacht trekken.
De eigentijdse maatschappij legt grote druk op onze schouders; we moeten bijvoorbeeld succesvol, gelukkig, populair en zichtbaar zijn. Dat alles pusht ons verder dan gezond is: er wordt inmiddels zelfs gesproken over een burn-out epidemie. Eva Hoonhout (Eindhoven, 1990) reflecteert in de installatie Here Is To The Mess We Make op de fysieke en mentale ruimte voor zelfzorg. Welke ruimte krijgen we daarvoor? Hoe kunnen we deze ruimte zelf vormgeven zodat we gezond kunnen leven? In deze installatie, die bij elke presentatie evolueert, tast Hoonhout verschillende ruimtes om haar heen af door ze fysiek te onderzoeken.
Tyrell Kuipers (Schijndel, 1994) plaatst banale objecten, beelden en observaties binnen een kunstcontext. Daarmee vestigt ze in haar multidisciplinaire werk de aandacht op de schoonheid van alledag en het alledaagse van kunst. Haar materiaal- en onderwerpkeuze zijn speels, maar geven ook blijk van kennis van het kunsthistorische gedachtegoed waartoe ze zich verhoudt. De artistieke kwaliteiten als de kleur, de vorm en het ritme van een stapeling bierblikjes stonden in een eerdere tentoonstelling bijvoorbeeld centraal. Alleen de context bepaalt wanneer zo’n bouwsel een kunstwerk wordt; in een galerie bekijken we het anders dan op een huisfeestje, maar zien we niet wezenlijk hetzelfde?
Reinier Vrancken (Weert, 1992) laat zich bewust moeilijk plaatsen en ontkent elke eenduidige definiëring van het kunstenaarschap. In een tentoonstelling is hij veelal aanwezig in het gebied tussen de kunstwerken en de contexten waaraan ze hun status ontlenen. Door middel van poëtische handelingen en ingrepen weekt hij betekenis en betekenaar van elkaar los. Hij herschikt bestaande objecten, situaties, teksten en contexten op een manier die de porositeit van hun betekenis onderstreept. Er ontstaat daardoor ruimte waarin ook nieuwe betekenissen hun stem laten horen. Het gaat hem daarbij meer om hoe iets betekent, dan wat iets betekent.